Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
able
/ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig;
USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
abstain
/æbˈsteɪn/ = VERB: zich onthouden, abstinent zijn;
USER: zich onthouden, onthouden, zich te onthouden, onthouding, onthoudt
GT
GD
C
H
L
M
O
academic
/ˌæk.əˈdem.ɪk/ = NOUN: geleerde;
ADJECTIVE: akademisch;
USER: academische, academisch, wetenschappelijke, wetenschappelijk, academiejaar
GT
GD
C
H
L
M
O
access
/ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming;
USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen
GT
GD
C
H
L
M
O
accessing
/ˈæk.ses/ = USER: toegang, toegang tot, de toegang, met de toegang, de toegang tot
GT
GD
C
H
L
M
O
accidental
/ˌaksiˈdentl/ = NOUN: toegankelijkheid, vatbaarheid, genaakbaarheid
GT
GD
C
H
L
M
O
acting
/ˈæk.tɪŋ/ = ADJECTIVE: waarnemend, werkend, handeling, tijdelijk;
NOUN: toneelspelen, daad;
USER: waarnemend, werkend, handelen, handelend, handelt
GT
GD
C
H
L
M
O
actions
/ˈæk.ʃən/ = NOUN: gedrag, handelwijze;
USER: acties, handelingen, maatregelen, Akties, activiteiten
GT
GD
C
H
L
M
O
addictive
/əˈdɪk.tɪv/ = ADJECTIVE: verslavend;
USER: verslavend, verslavende, verslaving, verslavend is, verslavend zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
advice
/ədˈvaɪs/ = NOUN: advies, raad, raadgeving, bericht;
USER: advies, raad, aanbevelingen, advice, advies in
GT
GD
C
H
L
M
O
affair
/əˈfeər/ = NOUN: affaire, zaak, aangelegenheid, kwestie, ding, zaakje, gevecht;
USER: affaire, aangelegenheid, zaak, verhouding, kwestie
GT
GD
C
H
L
M
O
again
/əˈɡenst/ = ADVERB: weer, opnieuw, nogmaals, terug, verder, van voren af aan, bovendien;
USER: opnieuw, weer, nogmaals, meer, wederom
GT
GD
C
H
L
M
O
algorithms
/ˈalgəˌriT͟Həm/ = NOUN: algoritme;
USER: algoritmen, algoritmes, algoritme, algoritmen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
align
/əˈlaɪn/ = VERB: richten, zich richten, in de rooilijn brengen, op één lijn plaatsen;
USER: richten, uitlijnen, sluiten, lijn, af te stemmen
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
allow
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: toestaan, toelaten, zodat, mogelijk, kunnen
GT
GD
C
H
L
M
O
allurements
= NOUN: verlokking, attractie, bekoring, aanlokking, lokmiddel, verleidelijkheid;
USER: verlokkingen, verleidingen, allurements, een sieraad,
GT
GD
C
H
L
M
O
almost
/ˈɔːl.məʊst/ = ADVERB: bijna, nagenoeg, haast, schier, bijkans;
USER: bijna, nagenoeg, vrijwel, haast
GT
GD
C
H
L
M
O
alone
/əˈləʊn/ = ADJECTIVE: alleen, eenzaam, louter, enig, verlaten, op zichzelf staand;
ADVERB: alleen, eenzaam, op zichzelf staand;
USER: alleen, alleen al, alone, staan, rust
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
always
/ˈɔːl.weɪz/ = ADVERB: altijd, steeds, immer, altoos;
USER: altijd, steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
am
/æm/ = USER: am, ben, pm, uur, ik
GT
GD
C
H
L
M
O
ambience
/ˈæm.bi.əns/ = NOUN: omrit;
USER: sfeer, ambiance, ambience, de sfeer, atmosfeer
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
animation
/ˌæn.ɪˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: bezieling, levendigheid, leven, aanmoediging, opwekking;
USER: animatie, animation, animatie te, animaties
GT
GD
C
H
L
M
O
answer
/ˈɑːn.sər/ = VERB: beantwoorden, antwoorden, antwoorden op, voldoen, beantwoorden aan, verhoren, baten, honoreren, zich verantwoorden weddens;
NOUN: antwoord, repliek, beslissing, verdediging, bescheid;
USER: beantwoorden, antwoord, antwoorden, te beantwoorden, answer
GT
GD
C
H
L
M
O
are
/ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter;
USER: zijn, bent, is, worden
GT
GD
C
H
L
M
O
aren
/ɑːnt/ = USER: Aren, nie
GT
GD
C
H
L
M
O
around
/əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond;
PREPOSITION: rondom;
USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt
GT
GD
C
H
L
M
O
article
/ˈɑː.tɪ.kl̩/ = NOUN: artikel, lidwoord, punt, onderdeel, deel;
VERB: contractueel verbinden;
USER: artikel, artikel van, voorwerp, van artikel, artikel wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
articles
/ˈɑː.tɪ.kl̩/ = NOUN: contract;
USER: artikelen, artikels, voorwerpen, de artikelen, artikel
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
ask
/ɑːsk/ = VERB: vragen, verzoeken, verlangen, eisen, uitnodigen, vergen, opgeven;
USER: vragen, vraag, stellen, vraagt, te vragen
GT
GD
C
H
L
M
O
aspects
/ˈæs.pekt/ = NOUN: perspectieven, uitzichten;
USER: aspecten, aspecten van
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
authenticity
/ˌôTHenˈtisitē/ = NOUN: echtheid;
USER: echtheid, authenticiteit, de authenticiteit, de echtheid, authentieke
GT
GD
C
H
L
M
O
aware
/əˈweər/ = ADJECTIVE: bewust, gewaar, welbewust;
USER: bewust, hoogte, zich bewust, bewust zijn, de hoogte
GT
GD
C
H
L
M
O
background
/ˈbæk.ɡraʊnd/ = NOUN: achtergrond;
USER: achtergrond, achtergrond van, background
GT
GD
C
H
L
M
O
bad
/bæd/ = ADJECTIVE: slecht, kwaad, beroerd, kwalijk, bedorven, vals;
ADVERB: stout;
USER: slecht, slechte, bad, erg, kwaad
GT
GD
C
H
L
M
O
bags
/bæɡ/ = NOUN: zak, tas, buidel, weitas;
VERB: omzakken, puilen;
USER: tassen, zakken, bags, zakjes, Draagtassen
GT
GD
C
H
L
M
O
balance
/ˈbæl.əns/ = NOUN: evenwicht, balans, saldo, weegschaal, overschot, onrust;
VERB: in evenwicht houden;
USER: evenwicht, balans, balanceren, saldo, evenwicht te
GT
GD
C
H
L
M
O
balanced
/ˈbæl.ənst/ = ADJECTIVE: harmonisch;
USER: evenwichtige, gebalanceerde, evenwichtig, uitgebalanceerd, gebalanceerd
GT
GD
C
H
L
M
O
bar
/bɑːr/ = NOUN: bar, staaf, balie, baar, stuk, slagboom, spijl, zandbank, drempel, tralie, tablet;
VERB: versperren;
USER: bar, staaf, balk, cafe, lat
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
because
/bɪˈkəz/ = CONJUNCTION: omdat, want, doordat, aangezien, daar, wijl;
USER: omdat, want, vanwege, wegens
GT
GD
C
H
L
M
O
become
/bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen;
USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden
GT
GD
C
H
L
M
O
been
/biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was
GT
GD
C
H
L
M
O
before
/bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop;
PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van;
CONJUNCTION: aleer;
USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat
GT
GD
C
H
L
M
O
beings
/ˈbiː.ɪŋ/ = NOUN: wezen, bestaan, aanzijn;
USER: wezens, mens, wezen, mensenhandel
GT
GD
C
H
L
M
O
best
/best/ = ADJECTIVE: best, allerbest;
ADVERB: best, allerbest;
VERB: overtreffen;
USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de
GT
GD
C
H
L
M
O
between
/bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door;
ADVERB: daartussen, er tussen in;
USER: tussen, tussen de
GT
GD
C
H
L
M
O
beware
/bɪˈweər/ = VERB: oppassen, zich in acht nemen;
USER: oppassen, pas, pas op, let, let op
GT
GD
C
H
L
M
O
big
/bɪɡ/ = ADJECTIVE: groot, dik, zwaar, fors, zwanger, voornaam, invloedrijk;
USER: groot, grote, big
GT
GD
C
H
L
M
O
billions
/ˈbɪl.jən/ = NOUN: biljoen;
USER: miljarden, miljard, miljoenen, biljoenen
GT
GD
C
H
L
M
O
blink
/blɪŋk/ = VERB: knipperen, flikkeren, pinken, knipogen, gluren;
NOUN: knipoogje, glimpje, schijnsel;
USER: knipperen, knippert, blink, flikkeren, pinken
GT
GD
C
H
L
M
O
bodies
/ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht;
USER: lichamen, organen, instanties, lichaam, instellingen
GT
GD
C
H
L
M
O
body
/ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht;
USER: lichaam, instantie, orgaan, body, het lichaam
GT
GD
C
H
L
M
O
boost
/buːst/ = NOUN: reclame;
VERB: maken voor;
USER: boost, stimuleren, te stimuleren, verhogen, vergroten
GT
GD
C
H
L
M
O
boring
/ˈbɔː.rɪŋ/ = ADJECTIVE: vervelend;
USER: vervelend, saai, saaie, boring, boren
GT
GD
C
H
L
M
O
brave
/breɪv/ = ADJECTIVE: dapper, moedig, flink, braaf, kranig, eerlijk, zwierig, statig;
VERB: tarten;
NOUN: dappere man, ferm;
USER: dapper, trotseren, moedig, trotseer, dappere
GT
GD
C
H
L
M
O
breadth
/bredθ/ = NOUN: breedte, baan, brede blik, strook, ruime opvatting;
USER: breedte, breed, brede, de breedte, omvang
GT
GD
C
H
L
M
O
bubbles
/ˈbʌb.l̩/ = NOUN: bel, zeepbel, luchtbel, blaasje, waterbel, zwendel, waterblaas;
VERB: borrelen, pruttelen;
USER: bubbels, bubbles, bellen, belletjes, luchtbellen
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
but
/bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen;
CONJUNCTION: maar, doch;
ADVERB: slechts, enkel;
USER: maar, doch
GT
GD
C
H
L
M
O
button
/ˈbʌt.ən/ = NOUN: knop, knoop, dop;
VERB: knopen, dichtknopen, vastknopen, dichtgaan;
USER: knop, knoop, toets, button
GT
GD
C
H
L
M
O
buy
/baɪ/ = VERB: kopen, aankopen, inkopen, omkopen;
NOUN: koop;
USER: kopen, koop, bestellen, te kopen, bestel
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
can
/kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik;
VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken;
USER: kan, kunnen, kunt, blikje
GT
GD
C
H
L
M
O
care
/keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg;
VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn;
USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care
GT
GD
C
H
L
M
O
caring
/ˈkeə.rɪŋ/ = VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn;
USER: zorg, zorgzame, caring, de zorg, zorgzaam
GT
GD
C
H
L
M
O
cast
/kɑːst/ = NOUN: gegoten, gooi, afgietsel, worp;
VERB: werpen, uitbrengen, gieten, uitwerpen, gooien, afwerpen, verwerpen, wegwerpen;
USER: gegoten, werpen, uitbrengen, geworpen, uitgebracht
GT
GD
C
H
L
M
O
cat
/kæt/ = NOUN: kat, kattekop, kraanbalk, dubbele treft, karwats;
USER: kat, Cat, katten, kat van, de Kat
GT
GD
C
H
L
M
O
cellphone
= USER: cellphone, mobiele telefoon, mobiel, mobiele, GSM
GT
GD
C
H
L
M
O
charge
/tʃɑːdʒ/ = NOUN: charge, kosten, lading, last, aanklacht, beschuldiging, opdracht, prijs, taak;
VERB: laden, berekenen, in rekening brengen;
USER: lading, charge, aanklacht, kosten, last
GT
GD
C
H
L
M
O
check
/tʃek/ = VERB: controleren, nagaan, beteugelen, bedwingen, intomen;
NOUN: controle, cheque, incheckbalie, rekening, schaak, controleur, beteugeling;
USER: controleren, controle, check, controleer, kijk
GT
GD
C
H
L
M
O
checking
/CHek/ = VERB: controleren, nagaan, beteugelen, bedwingen, intomen, betomen, schaak geven, nacijferen, belemmeren, breidelen, tegenhouden, tot staan brengen, aantekenen;
USER: controleren, het controleren, controle, het controleren van, controleren van
GT
GD
C
H
L
M
O
choose
/tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen;
USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen
GT
GD
C
H
L
M
O
citizen
/ˈsɪt.ɪ.zən/ = NOUN: burger, staatsburger, staatsburgeres, poorter;
USER: burger, staatsburger, burgers, burger van, onderdaan
GT
GD
C
H
L
M
O
clearings
= NOUN: opheldering, verrekening, vereffening, klaring, open ruimte, uitklaring, gerooide plek;
USER: open plekken, clearings, opheldering, verrekeningen, zuiveringen,
GT
GD
C
H
L
M
O
clearly
/ˈklɪə.li/ = ADVERB: duidelijk, helder, klaar;
USER: duidelijk, duidelijke, duidelijk te, goed, helder
GT
GD
C
H
L
M
O
closed
/kləʊzd/ = ADJECTIVE: gesloten, dicht, toe;
USER: gesloten, afgesloten, dicht, sloot, gesloten is
GT
GD
C
H
L
M
O
comfort
/ˈkʌm.fət/ = NOUN: comfort, troost, gemak, vertroosting, gerief, bemoediging, welstand, geriefelijkheid, verkwikking;
VERB: troosten, vertroosten, bemoedigen;
USER: comfort, comfort van, comfort van de, comfortabel, comfortabele
GT
GD
C
H
L
M
O
comfortable
/ˈkəmfərtəbəl,ˈkəmftərbəl/ = ADJECTIVE: comfortabel, geriefelijk, aangenaam, gemakkelijk, behaaglijk, genoeglijk;
USER: comfortabel, comfortabele, comfortable, aangenaam, geriefelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
comment
/ˈkɒm.ent/ = NOUN: commentaar, uitleg, aanmerking, kritiek, aantekening, verklarende aantekening;
VERB: annoteren, aanmerkingen maken, commenteren, verklarende aantekeningen maken;
USER: commentaar, Reageer, opmerkingen, reageert, reageren
GT
GD
C
H
L
M
O
communicating
/kəˈmyo͞onəˌkāt/ = ADJECTIVE: informatief;
USER: communiceren, communicerende, communicatie, het communiceren, communiceert
GT
GD
C
H
L
M
O
communities
/kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij;
USER: gemeenschappen, communities, gemeenten, gemeenschap, de gemeenschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
competition
/ˌkɒm.pəˈtɪʃ.ən/ = NOUN: concurrentie, mededinging, competitie, wedstrijd, concours, wedijver, rivaliteit, prijskamp;
USER: concurrentie, competitie, wedstrijd, mededinging, de concurrentie
GT
GD
C
H
L
M
O
computer
/kəmˈpjuː.tər/ = NOUN: computer;
USER: computer, de computer, computer te
GT
GD
C
H
L
M
O
computers
/kəmˈpjuː.tər/ = NOUN: computer;
USER: computers, Computer, pc
GT
GD
C
H
L
M
O
concept
/ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting;
USER: concept, begrip, concept van, opvatting
GT
GD
C
H
L
M
O
confuse
/kənˈfjuːz/ = VERB: dooreenhalen, beschaamd doen, staan verwarren, verbijsteren, van zijn stuk brengen;
USER: Verwar, verwarren, verwarring, te verwarren, verward
GT
GD
C
H
L
M
O
connectivity
/kəˌnekˈtivitē,ˈkänəkˌtivitē/ = USER: connectiviteit, aansluitmogelijkheden, connectivity, verbinding
GT
GD
C
H
L
M
O
consequences
/ˈkɒn.sɪ.kwəns/ = NOUN: gevolg, consequentie, uitvloeisel, belang, invloed, betekenis, gevolgtrekking, uitwerking, gewicht;
USER: gevolgen, consequenties, gevolgen hebben, de gevolgen, gevolgen daarvan
GT
GD
C
H
L
M
O
contribution
/ˌkɒn.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: bijdrage, contributie, storting, inzending, belasting;
USER: bijdrage, bijdrage toe, bijdrage van, bijdragen, inbreng
GT
GD
C
H
L
M
O
conversations
/ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: conversaties;
USER: conversaties, gesprekken, gesprek, gesprekken te, gesprekken die
GT
GD
C
H
L
M
O
corner
/ˈkɔː.nər/ = NOUN: hoek, tip, opkopersgroep;
VERB: opkopen, accapareren, in het nauw drijven;
USER: hoek, hoekschop, corner, ruimte, hoekje
GT
GD
C
H
L
M
O
corporate
/ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend;
USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs
GT
GD
C
H
L
M
O
couch
/kaʊtʃ/ = NOUN: divan, rustbed, rustbank, legerstede, sponde, Turkse staatsraad;
VERB: vellen;
USER: divan, bank, laag, de bank, couch
GT
GD
C
H
L
M
O
course
/kɔːs/ = NOUN: cursus, loop, koers, verloop, gang, beloop, kuur, richting, route, leergang, reeks, renbaan, bedding, rij, opeenvolging, wedloop, lange jacht, stroom, tracé;
VERB: lopen, aflopen, stromen, najagen, jagen, jacht maken op;
USER: cursus, loop, koers, natuurlijk, uiteraard
GT
GD
C
H
L
M
O
creativity
/kriˈeɪ.tɪv/ = USER: creativiteit, de creativiteit, creatieve, creativiteit te, creative
GT
GD
C
H
L
M
O
crowded
/ˈkraʊ.dɪd/ = ADJECTIVE: druk, vol, overladen, opeengepakt, gedrongen, dicht bezet;
USER: druk, vol, drukke, overvolle, overvol
GT
GD
C
H
L
M
O
cruise
/kruːz/ = NOUN: kruisen, reis, kruistocht, zwerftocht;
VERB: kruisen, reizen;
USER: reis, cruise, cruisecontrol, de cruise
GT
GD
C
H
L
M
O
csr
= USER: mvo, csr, van MVO,
GT
GD
C
H
L
M
O
curtains
/ˈkɜː.tən/ = NOUN: gordijn, doek, scherm, voorhang, overgordijn, schuifgordijn, courtine;
VERB: behangen met gordijnen;
USER: gordijnen, gordijn
GT
GD
C
H
L
M
O
dark
/dɑːk/ = NOUN: donker, duisternis, onwetendheid, donkere partij;
ADJECTIVE: donker, duister, zwart, somber, verborgen, onbekend, geheimzinnig;
USER: donker, donkere, dark, duistere, duister
GT
GD
C
H
L
M
O
data
/ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof;
USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te
GT
GD
C
H
L
M
O
deal
/dɪəl/ = VERB: handelen, geven, toebrengen, uitdelen, rondgeven, bedelen;
NOUN: transactie, hoeveelheid, koop, grenehout, het geven;
ADJECTIVE: vurenhouten, vuren, grenen;
USER: handelen, gaan, omgaan, te gaan, maken
GT
GD
C
H
L
M
O
dec
= USER: december
GT
GD
C
H
L
M
O
deceiving
/dɪˈsiːv/ = VERB: misleiden, bedriegen, teleurstellen;
USER: bedriegen, bedriegt, bedrieglijk, misleiden, misleidt
GT
GD
C
H
L
M
O
delve
/delv/ = VERB: delven;
NOUN: delve;
USER: verdiepen, speuren, delven, ingaan, graven
GT
GD
C
H
L
M
O
democracy
/dɪˈmɒk.rə.si/ = NOUN: democratie, volksregering;
USER: democratie, de democratie, democratische, democratie te
GT
GD
C
H
L
M
O
depth
/depθ/ = NOUN: diepte, hoogte, diepzinnigheid, kolk, scherpzinnigheid;
USER: diepte, diepgaande, grondige, diepgaand
GT
GD
C
H
L
M
O
despair
/dɪˈspeər/ = NOUN: wanhoop, vertwijfeling;
VERB: wanhopen, vertwijfelen;
USER: wanhoop, wanhopen, vertwijfeling, wanhopig, de wanhoop
GT
GD
C
H
L
M
O
developments
/dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing;
USER: ontwikkelingen, ontwikkeling, aanbouw, de ontwikkelingen, ontwikkelingen op
GT
GD
C
H
L
M
O
devious
/ˈdiː.vi.əs/ = ADJECTIVE: omslachtig, afwijkend, kronkelend, afdwalend, wijdlopig, afgelegen;
USER: omslachtig, slinkse, sluwe, omslachtige, sluw
GT
GD
C
H
L
M
O
dichotomies
/daɪˈkɒt.ə.mi/ = NOUN: dichotomie;
USER: dichotomieën, tweedelingen, tweedeling, tegenstellingen, dichotomies
GT
GD
C
H
L
M
O
diet
/ˈdaɪ.ət/ = NOUN: dieet, voedsel, leefregel, rijksdag, spijs;
USER: dieet, voeding, voedsel
GT
GD
C
H
L
M
O
different
/ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig;
USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander
GT
GD
C
H
L
M
O
digital
/ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal;
ADJECTIVE: cijfer-;
USER: digitaal, digitale, digital
GT
GD
C
H
L
M
O
digitalized
/ˈdijədlˌīz/ = USER: gedigitaliseerd, gedigitaliseerde, de gedigitaliseerde, digitalisering,
GT
GD
C
H
L
M
O
director
/daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman;
USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur
GT
GD
C
H
L
M
O
discuss
/dɪˈskʌs/ = VERB: bespreken, discussiëren, bepraten, discuteren;
USER: bespreken, discussiëren, te bespreken, praten, besproken
GT
GD
C
H
L
M
O
disruptive
/dɪsˈrʌp.tɪv/ = ADJECTIVE: verwoestend;
USER: ontwrichtende, verstorende, verstorend, ontwrichtend, storend
GT
GD
C
H
L
M
O
distortion
/dɪˈstɔːt/ = NOUN: verdraaiing, verdraaien, verwrongenheid;
USER: verdraaiing, vervorming, verstoring, vervalsing, distortion
GT
GD
C
H
L
M
O
do
/də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen;
NOUN: do;
USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe
GT
GD
C
H
L
M
O
does
/dʌz/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven;
USER: doet, heeft, werkt, wel, betekent
GT
GD
C
H
L
M
O
doing
/ˈduː.ɪŋ/ = NOUN: doen, werk, daad, handelwijze;
ADJECTIVE: doend;
USER: doen, doend, doet, het doen, te doen
GT
GD
C
H
L
M
O
don
/dɒn/ = NOUN: don, professor;
VERB: aantrekken;
USER: don, hoeft, trek, hoeft niet
GT
GD
C
H
L
M
O
doors
/dɔːr/ = NOUN: deur, portier, ingang;
USER: deuren, deur, portieren
GT
GD
C
H
L
M
O
downsides
/ˈdaʊn.saɪd/ = USER: minpunten, nadelen, downsides
GT
GD
C
H
L
M
O
drunk
/drʌŋk/ = ADJECTIVE: dronken, zat, beschonken, bezopen;
NOUN: dronkaard, dronkeman;
USER: dronken, gedronken, drunk, rijden onder, drink
GT
GD
C
H
L
M
O
dry
/draɪ/ = VERB: drogen, uitdrogen, laten drogen, afdrogen, verdrogen;
ADJECTIVE: droog, dor, drooggelegd, zuiver, dorstig;
ADVERB: droog, dorstig;
USER: drogen, droog, opdrogen, droogt, droge
GT
GD
C
H
L
M
O
duration
/djʊəˈreɪ.ʃən/ = NOUN: duur, voortduring;
USER: duur, looptijd, de duur, duration, duur van
GT
GD
C
H
L
M
O
each
/iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman;
USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar
GT
GD
C
H
L
M
O
eating
/iːt/ = NOUN: het eten, eetpartij;
USER: het eten, eten, eten van, het eten van, eating
GT
GD
C
H
L
M
O
emails
/ˈiː.meɪl/ = USER: e-mails, emails, mails, e
GT
GD
C
H
L
M
O
endless
/ˈend.ləs/ = ADJECTIVE: eindeloos, zonder eind, onuitputelijk, tot in het oneindige;
USER: eindeloos, eindeloze, Endless, eindloze, oneindige
GT
GD
C
H
L
M
O
energy
/ˈen.ə.dʒi/ = NOUN: energie, arbeidsvermogen, wilskracht, fut, nadruk, spirit;
USER: energie, energiebronnen, energieverbruik
GT
GD
C
H
L
M
O
engines
/ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit;
USER: motoren, engines, motor, machines
GT
GD
C
H
L
M
O
english
/ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels;
ADJECTIVE: Engels
GT
GD
C
H
L
M
O
entrepreneurship
/ˌɒn.trə.prəˈnɜː.ʃɪp/ = USER: ondernemerschap, ondernemen, het ondernemerschap, ondernemerschap te, van ondernemerschap
GT
GD
C
H
L
M
O
envy
/ˈen.vi/ = VERB: benijden, jaloers zijn op, misgunnen;
NOUN: afgunst, jaloezie, nijd;
USER: benijden, benijd, jaloers, afgunst, jaloers op
GT
GD
C
H
L
M
O
establish
/ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven;
USER: vaststellen, vestigen, oprichten, vast te stellen, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
every
/ˈev.ri/ = ADJECTIVE: elk, iedere, ieder, al, alleman;
PRONOUN: iedereen;
USER: iedere, ieder, elk, elke, alle
GT
GD
C
H
L
M
O
evil
/ˈiː.vəl/ = NOUN: kwaad, onheil, kwaal, ongeluk;
ADJECTIVE: kwaad, slecht, boos, snood;
USER: kwaad, kwade, boze, het kwaad, slecht
GT
GD
C
H
L
M
O
evoke
/ɪˈvəʊk/ = VERB: oproepen, uitlokken, naar een hogere rechtbank verwijzen, naar buiten roepen;
USER: oproepen, roepen, te roepen, op te roepen, wekken
GT
GD
C
H
L
M
O
evolving
/ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen;
USER: evoluerende, ontwikkelende, evolueert, evolueren, veranderende
GT
GD
C
H
L
M
O
expect
/ɪkˈspekt/ = VERB: verwachten, rekenen, wachten, te wachten staan, afhalen;
USER: verwachten, verwacht, verwachten dat, verwacht dat
GT
GD
C
H
L
M
O
explicit
/ɪkˈsplɪs.ɪt/ = ADJECTIVE: uitdrukkelijk, duidelijk, uitvoerig, beslist;
USER: uitdrukkelijk, duidelijk, expliciete, expliciet, uitdrukkelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
eye
/aɪ/ = NOUN: oog, oogje, kijker;
VERB: gadeslaan, bekijken;
USER: oog, ogen, eye, het oog, gaten
GT
GD
C
H
L
M
O
fall
/fɔːl/ = VERB: vallen, dalen, afnemen, afvallen, verminderen, storten, neervallen, terechtkomen, sneuvelen;
NOUN: daling, val, verval;
USER: vallen, val, dalen, valt, daling
GT
GD
C
H
L
M
O
falling
/ˈfɔː.lɪŋ/ = NOUN: het vallen, val;
ADJECTIVE: vallend, verlaagd;
USER: het vallen, vallend, val, vallen, vallende
GT
GD
C
H
L
M
O
fear
/fɪər/ = NOUN: angst, vrees, ontzag, beklemming;
VERB: vrezen, bang zijn, duchten, schromen;
USER: angst, vrees, vrezen, bang, angst voor
GT
GD
C
H
L
M
O
feed
/fiːd/ = VERB: voeden, voeren, eten, voederen, zich voeden, vreten, gebruiken, spijzen, bikken, laten weiden;
NOUN: het voeden, maaltijd, onderhoud, maal;
USER: voeden, voeren, te voeden, diervoeders, eten
GT
GD
C
H
L
M
O
feel
/fiːl/ = VERB: voelen, aanvoelen, gevoelen, betasten, tasten, bevoelen, verkennen;
USER: voelen, gevoel, voelt, voel, het gevoel
GT
GD
C
H
L
M
O
feelings
/ˈfiː.lɪŋ/ = NOUN: gevoel, gevoelen, tast, gevoeligheid, gewaarwording;
USER: gevoelens, gevoel, gevoelens te
GT
GD
C
H
L
M
O
few
/fjuː/ = ADVERB: weinig, wat, zelden, dun, spaarzaam;
NOUN: minderheid;
USER: weinig, paar, enkele, aantal, weinige
GT
GD
C
H
L
M
O
fifth
/fɪfθ/ = USER: fifth-, fifth, vijfde, vijf-;
NOUN: kwint;
USER: vijfde, de vijfde, vijf, kwint
GT
GD
C
H
L
M
O
film
/fɪlm/ = NOUN: film, vlies, waas, vliesje, rolprent, mistsluier;
VERB: filmen, verfilmen, met een vlies bedekken;
USER: film, folie, Fietsen, films
GT
GD
C
H
L
M
O
first
/ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem;
ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever;
USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie
GT
GD
C
H
L
M
O
five
/faɪv/ = USER: five-, five, vijf
GT
GD
C
H
L
M
O
focus
/ˈfəʊ.kəs/ = NOUN: focus, brandpunt, haard, centrum;
VERB: verzamelen, bijeenkomen, opeenhopen;
USER: focus, richten, concentreren, gericht, zich richten
GT
GD
C
H
L
M
O
focused
/ˈfəʊ.kəst/ = USER: gericht, gerichte, gefocust, geconcentreerd, richtte zich
GT
GD
C
H
L
M
O
follow
/ˈfɒl.əʊ/ = VERB: volgen, opvolgen, volgen op, vervolgen, achtervolgen, handelen volgens, nalopen, nazetten, uitoefenen;
NOUN: doorstoot;
USER: volgen, volg, follow, volgt, te volgen
GT
GD
C
H
L
M
O
footprints
/ˈfʊt.prɪnt/ = NOUN: voetspoor, spoor, voetindruk;
USER: voetafdrukken, footprints, voetsporen, voetstappen, voet afdrukken
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
forces
/fɔːs/ = VERB: dwingen, afdwingen, verplichten, noodzaken, geweld aandoen, doordrukken, overweldigen, bemachtigen, met geweld nemen;
NOUN: kracht, geweld, macht, strijdmacht, sterkte, gewicht, noodzaak;
USER: krachten, troepen, strijdkrachten, machten, de krachten
GT
GD
C
H
L
M
O
forward
/ˈfɔː.wəd/ = ADVERB: vooruit, naar voren, voorwaarts, voort;
ADJECTIVE: voorwaarts, voorste, vooruitstrevend, gevorderd, vroegtijdig;
VERB: sturen, doorzenden, verzenden;
USER: vooruit, naar voren, voorwaarts, voren, voorwaartse
GT
GD
C
H
L
M
O
four
/fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier;
USER: vier, viertal
GT
GD
C
H
L
M
O
fourth
/fɔːθ/ = USER: fourth-, fourth, fourth, vierde, vier-;
USER: vierde, de vierde, het vierde
GT
GD
C
H
L
M
O
free
/friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig;
ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot;
VERB: vrijmaken;
USER: gratis, vrij, vrije, free
GT
GD
C
H
L
M
O
freedom
/ˈfriː.dəm/ = NOUN: vrijheid, vrijdom, vrijpostigheid, vlotheid, ereburgetschap;
USER: vrijheid, de vrijheid, vrije, vrij, vrij verrichten
GT
GD
C
H
L
M
O
friend
/frend/ = NOUN: vriend, vriendin;
USER: vriend, vriendin, mail
GT
GD
C
H
L
M
O
friends
/frend/ = NOUN: vriend, vriendin;
USER: vrienden, vrienden van, vriendengroepen
GT
GD
C
H
L
M
O
from
/frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af;
USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
full
/fʊl/ = ADVERB: vol, ten volle, helemaal, volmaakt, in alle opzichten, vlak;
ADJECTIVE: volledig, vol, gevuld, verzadigd, voltallig;
NOUN: volheid, volle maat;
USER: vol, volledig, volledige, volle, full
GT
GD
C
H
L
M
O
fullest
/fʊl/ = USER: volste, ruimste, volle, volle teugen, volledig
GT
GD
C
H
L
M
O
gaga
/ˈɡɑː.ɡɑː/ = ADJECTIVE: dement, kinds, zwakzinnig;
USER: dement, gaga, kierewiet, kierewiete
GT
GD
C
H
L
M
O
gaming
/ˈɡeɪ.mɪŋ/ = NOUN: kansspel, hazardspel;
USER: gaming, gamen, gokken, game, games
GT
GD
C
H
L
M
O
get
/ɡet/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen;
NOUN: jongen;
USER: krijgen, te krijgen, krijgt, krijg, komen
GT
GD
C
H
L
M
O
give
/ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven;
NOUN: veerkracht;
USER: geven, te geven, geef, geeft, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
go
/ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden;
NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling;
USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat
GT
GD
C
H
L
M
O
good
/ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar;
NOUN: heil;
USER: goed, goede, good, een goede
GT
GD
C
H
L
M
O
green
/ɡriːn/ = NOUN: groen, grasveld;
ADJECTIVE: groen, vers, onervaren, onrijp, fris, nieuw, ongelooid;
USER: groen, groene, green
GT
GD
C
H
L
M
O
hands
/ˌhænd.ˈzɒn/ = NOUN: bemanning, equipage;
USER: handen, hands, hand, de handen, handen van
GT
GD
C
H
L
M
O
handshake
/ˈhænd.ʃeɪk/ = NOUN: handdruk;
VERB: de hand drukken, elkaar de hand drukken;
USER: handdruk, handshake, hand druk
GT
GD
C
H
L
M
O
happiness
/ˈhæp.i.nəs/ = NOUN: geluk, gelukzaligheid;
USER: geluk, geluk te, gelukkig, het geluk, gelukzaligheid
GT
GD
C
H
L
M
O
happy
/ˈhæp.i/ = ADJECTIVE: gelukkig, blij;
USER: gelukkig, blij, gelukkige, graag, tevreden
GT
GD
C
H
L
M
O
has
/hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
helicopter
/ˈheliˌkäptər/ = NOUN: helikopter, hefschroefvliegtuig;
USER: helikopter, helicopter, helikopters, helikopter van, heli
GT
GD
C
H
L
M
O
help
/help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen;
NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster;
USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij
GT
GD
C
H
L
M
O
helps
/help/ = USER: helpt, helpt bij, helpen, draagt, zorgt
GT
GD
C
H
L
M
O
highlight
/ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: lichteffecten, beslissend ogenblik;
VERB: geen betekenis hechten;
USER: markeren, markeer, benadrukken, markeert, te markeren
GT
GD
C
H
L
M
O
highlighting
/ˈhaɪ.laɪt/ = VERB: geen betekenis hechten;
USER: markeren, de nadruk, nadruk, met de nadruk, benadrukken
GT
GD
C
H
L
M
O
hinders
/ˈhɪn.dər/ = VERB: hinderen, belemmeren, verhinderen, beletten;
USER: belemmert, hindert, verhindert, bemoeilijkt, belemmering
GT
GD
C
H
L
M
O
horrible
/ˈhɒr.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verschrikkelijk, afschuwelijk, vreselijk, gruwelijk, afgrijselijk, akelig, huiveringwekkend;
USER: afschuwelijk, verschrikkelijk, vreselijk, verschrikkelijke, afschuwelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
how
/haʊ/ = ADVERB: hoe;
NOUN: manier, wijze, wijs;
CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat;
USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier
GT
GD
C
H
L
M
O
however
/ˌhaʊˈev.ər/ = ADVERB: echter, maar, toch, niettemin;
CONJUNCTION: doch, hoe dan ook;
USER: echter, maar, evenwel, wel, nochtans
GT
GD
C
H
L
M
O
human
/ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig;
USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten
GT
GD
C
H
L
M
O
i
/aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me;
USER: ik, i, ik heb, mij, me
GT
GD
C
H
L
M
O
ideas
/aɪˈdɪə/ = NOUN: idee, gedachte, denkbeeld, bedoeling, voorstelling, begrip, opvatting, plan, voornemen, oogmerk, verbeelding, fantasie;
USER: ideeën, ideeën te, idee
GT
GD
C
H
L
M
O
if
/ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval;
USER: indien, als, wanneer, of, Bij
GT
GD
C
H
L
M
O
imagine
/ɪˈmædʒ.ɪn/ = VERB: bedenken, zich voorstellen, fantaseren, zich inbeelden, zich verbeelden, denkbeelden vormen;
USER: zich voorstellen, bedenken, voorstellen, stel, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
implicit
/ɪmˈplɪs.ɪt/ = ADJECTIVE: stilzwijgend, onvoorwaardelijk, als vanzelfsprekend;
USER: stilzwijgend, onvoorwaardelijk, impliciete, impliciet, stilzwijgende
GT
GD
C
H
L
M
O
important
/ɪmˈpɔː.tənt/ = ADJECTIVE: belangrijk, essentieel, wezenlijk, van betekenis, gewichtig, ernstig, verwaand, hoogdravend, gezwollen;
USER: belangrijk, belangrijke, belang, belangrijkste, van belang
GT
GD
C
H
L
M
O
importantly
/ɪmˈpɔː.tənt/ = ADVERB: gewichtig, ingebeeld;
USER: belangrijker, belangrijker is, belangrijkste, belangrijk, vooral
GT
GD
C
H
L
M
O
impulsive
/ɪmˈpʌl.sɪv/ = ADJECTIVE: impulsief, luchtig, luchthartig;
USER: impulsief, impulsieve, impulsiviteit
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
individual
/ˌindəˈvijəwəl/ = ADJECTIVE: individueel, afzonderlijk, persoonlijk, hoofdelijk, op zich zelf staand;
NOUN: individu, enkeling;
USER: individueel, individu, afzonderlijk, individuele, afzonderlijke
GT
GD
C
H
L
M
O
individuals
/ˌindəˈvijəwəl/ = NOUN: individu, enkeling;
USER: individuen, particulieren, personen, mensen, natuurlijke personen
GT
GD
C
H
L
M
O
ine
= USER: ine, gastvrouw Ine
GT
GD
C
H
L
M
O
information
/ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging;
USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
innovation
/ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering;
USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te
GT
GD
C
H
L
M
O
inspire
/ɪnˈspaɪər/ = VERB: inspireren, bezielen, inboezemen, ingeven, inademen;
USER: inspireren, te inspireren, inspireer, inspireert, inspiratie
GT
GD
C
H
L
M
O
interesting
/ˈɪn.trəs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: interessant, belangwekkend, wetenswaardig;
USER: interessant, interessante, interessanter
GT
GD
C
H
L
M
O
internet
/ˈɪn.tə.net/ = USER: internet, internet te, internetverbinding, Internetvoorzieningen, Internetbron
GT
GD
C
H
L
M
O
into
/ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per;
USER: in, tot, naar, in de, op
GT
GD
C
H
L
M
O
invisible
/ɪnˈvɪz.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: onzichtbaar, blind;
USER: onzichtbaar, onzichtbare, zichtbaar, onzichtbaar is, onzichtbaar zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
its
/ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn;
USER: zijn, haar, de, het, een
GT
GD
C
H
L
M
O
job
/dʒɒb/ = NOUN: baan, werk, taak, arbeidsplaats, baantje, karwei, vak, zaakje, emplooi, knoeierij;
VERB: uitvoeren, huren;
USER: baan, werk, taak, vacature, beroep
GT
GD
C
H
L
M
O
jungle
/ˈdʒʌŋ.ɡl̩/ = NOUN: oerwoud, rimboe, warboel, tropische wildernis;
USER: oerwoud, jungle, wildernis, de jungle, rimboe
GT
GD
C
H
L
M
O
keep
/kiːp/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden;
NOUN: onderhoud;
USER: houden, bewaren, blijven, te houden, houd
GT
GD
C
H
L
M
O
keeps
/kiːp/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden;
NOUN: onderhoud;
USER: houdt, blijft, gaatjes om, met gaatjes om, gaatjes
GT
GD
C
H
L
M
O
key
/kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming;
VERB: bevestigen, spannen;
USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste
GT
GD
C
H
L
M
O
kind
/kaɪnd/ = NOUN: soort, aard, slag, natuur;
ADJECTIVE: vriendelijk, goed, welwillend, voorkomend, minzaam, heus;
USER: soort, vriendelijk, aard, vorm, natura
GT
GD
C
H
L
M
O
knowledge
/ˈnɒl.ɪdʒ/ = NOUN: kennis, wetenschap, medeweten, bekendheid, kunde, geleerdheid;
USER: kennis, kennis van, kennis te, wetenschap, medeweten
GT
GD
C
H
L
M
O
known
/nəʊn/ = ADJECTIVE: bekend, erkend, berucht, gereputeerd;
USER: bekend, bekende, gekend, bekend is, bekend staat
GT
GD
C
H
L
M
O
lady
/ˈleɪ.di/ = NOUN: dame, vrouw, lady, mevrouw, geliefde, maîtresse;
USER: lady, dame, vrouw, dames
GT
GD
C
H
L
M
O
lead
/liːd/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan;
NOUN: lood, leiding, voorsprong, voorbeeld, hoofdrol;
ADJECTIVE: loden;
USER: leiden, lood, leidt, te leiden, leiding
GT
GD
C
H
L
M
O
leads
/liːd/ = NOUN: zolder;
USER: leidt, leiden, brengt, voert
GT
GD
C
H
L
M
O
learn
/lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen;
USER: leren, te leren, leer, leert, weten
GT
GD
C
H
L
M
O
least
/liːst/ = ADJECTIVE: minst, kleinst, geringst;
USER: minst, minste, minstens, tenminste, minimaal
GT
GD
C
H
L
M
O
lies
/laɪ/ = VERB: liggen, liegen, gaan liggen, rusten, blijven liggen, slapen, geldig zijn, ontvankelijk zijn;
NOUN: leugen, ligplaats, ligging, richting, leger;
USER: ligt, leugens, ligt op, gelegen, bevindt zich
GT
GD
C
H
L
M
O
life
/laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling;
USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te
GT
GD
C
H
L
M
O
lifeblood
/ˈlaɪf.blʌd/ = NOUN: levensbloed;
USER: levensbloed, levensader, bloed, levensbelang, levenssap
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
linking
= VERB: blijven hangen, vertoeven, toeven, talmen, dralen, verwijlen, blijven zitten, kwijnen, weifelen
GT
GD
C
H
L
M
O
listen
/ˈlɪs.ən/ = VERB: luisteren, beluisteren, aanhoren;
USER: luisteren, beluistert, luister, beluisteren, luistert
GT
GD
C
H
L
M
O
literally
/ˈlɪt.ər.əl.i/ = USER: letterlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
little
/ˈlɪt.l̩/ = NOUN: beetje, weinige, kleinigheid;
ADJECTIVE: weinig, beetje, klein, gering, laag, luttel, karig;
ADVERB: weinig, ietsje;
USER: beetje, weinig, klein, kleine, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
live
/lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen;
ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk;
USER: wonen, leven, woont, woon, leeft
GT
GD
C
H
L
M
O
lives
/laɪvz/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling;
USER: leven, levens, woont, leeft, leven te
GT
GD
C
H
L
M
O
lonely
/ˈləʊn.li/ = ADJECTIVE: eenzaam, verlaten;
ADVERB: eenzaam;
USER: eenzaam, eenzame, lonely, eenzaamheid, verlaten
GT
GD
C
H
L
M
O
long
/lɒŋ/ = ADJECTIVE: lang, langdurig, groot, hoog, langgerekt, saai, scherp, vervelend, ver reikend;
ADVERB: lang, al lang;
VERB: verlangen;
NOUN: langer klinker, langer lettergreep, haussier;
USER: lang, lange, op lange, langere, al lang
GT
GD
C
H
L
M
O
longer
/lɒŋ/ = ADVERB: langer;
USER: langer, meer, langere, lange
GT
GD
C
H
L
M
O
look
/lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken;
NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken;
USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
looking
/ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking
GT
GD
C
H
L
M
O
lost
/lɒst/ = ADJECTIVE: verloren, kwijt, weg, zoek, vervlogen, verspild;
USER: verloren, kwijt, verloor, nederlaag, verloren gaan
GT
GD
C
H
L
M
O
love
/lʌv/ = NOUN: liefde, geliefde, liefste, liefje, schatje, minne, lieveling, nul, minnares, engeltje, iets heerlijk;
VERB: houden van, liefhebben, beminnen, dol zijn op, minnen, graag hebben, liefkozen, gaarne hebben, doldraag doen;
USER: liefde, liefhebben, houden van, houd, houd van
GT
GD
C
H
L
M
O
loved
/ləv/ = USER: hield, geliefde, geliefd, hielden, vond
GT
GD
C
H
L
M
O
made
/meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet;
USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten
GT
GD
C
H
L
M
O
mail
/meɪl/ = NOUN: mail, post, posterijen, maliënkolder, postwagen, postzak, brievenmaal, huur, malie, mailtrein, pantserheimd, bijdrage;
VERB: bepantseren, pantseren, met de post verzenden, op de post doen;
USER: mail, mailen, post, mail aan, mailadres
GT
GD
C
H
L
M
O
maintain
/meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen;
USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden
GT
GD
C
H
L
M
O
make
/meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
NOUN: merk, fabrikaat;
USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
makes
/meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat;
VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal
GT
GD
C
H
L
M
O
manager
/ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator;
USER: manager, beheerder, de manager, directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
many
/ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele;
ADJECTIVE: velen;
PRONOUN: menige;
USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
me
/miː/ = PRONOUN: mij, me, ik;
USER: me, mij, ik, mij op
GT
GD
C
H
L
M
O
media
/ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv;
USER: media, uit de media, medium, de media
GT
GD
C
H
L
M
O
meeting
/ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening;
USER: vergadering, bijeenkomst, meeting, zitting, ontmoeting
GT
GD
C
H
L
M
O
member
/ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling;
USER: lid, lid van
GT
GD
C
H
L
M
O
mere
/mɪər/ = ADJECTIVE: louter, enkel, maar, zuiver, bloot;
NOUN: meer, vijver;
USER: louter, slechts, enkele, loutere, enkel
GT
GD
C
H
L
M
O
met
/met/ = VERB: voldoen aan, samenkomen, ontmoeten, elkaar ontmoeten, bijeenkomen, tegenkomen, tegemoet komen, kennis maken, aantreffen, tegemoet gaan, afhalen, aanpakken, het hoofd bieden, samentreffen;
USER: voldaan, ontmoet, ontmoette, ontmoeting, ontmoetten
GT
GD
C
H
L
M
O
mind
/maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect;
VERB: bedenken;
USER: geest, erg, mind, letten, let
GT
GD
C
H
L
M
O
minutes
/ˈmɪn.ɪt/ = NOUN: minuut, ogenblik, memorandum, origineel, concept;
ADJECTIVE: zeer klein, minutieus, gering, nietig, zeer nauwkeurig, erg precies;
VERB: notuleren, het concert maken van, noteren, ontwerpen;
USER: notulen, minuten, minuut
GT
GD
C
H
L
M
O
miriam
= USER: miriam, Mirjam, miriam de
GT
GD
C
H
L
M
O
missing
/ˈmɪs.ɪŋ/ = ADJECTIVE: vermist, ontbrekend;
USER: vermist, ontbrekend, ontbrekende, ontbreken, missen
GT
GD
C
H
L
M
O
mobile
/ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend;
USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon
GT
GD
C
H
L
M
O
model
/ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs;
ADJECTIVE: model-, voorbeeldig;
VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren;
USER: model, model Meer, model van, type
GT
GD
C
H
L
M
O
monk
/mʌŋk/ = NOUN: monnik, kloosterling, zeeduivel;
USER: monnik, monk
GT
GD
C
H
L
M
O
moral
/ˈmɒr.əl/ = ADJECTIVE: moreel, zedelijk, zedenkundig, zeden-;
NOUN: moraal, zedenleer, zedenles, uitgemaakte zaak, evenbeeld, zekerheid
GT
GD
C
H
L
M
O
more
/mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder;
PRONOUN: meer;
USER: meer, more, verder
GT
GD
C
H
L
M
O
most
/məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst;
ADVERB: meest, zeer, hoogst;
USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest
GT
GD
C
H
L
M
O
move
/muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen;
NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap;
USER: bewegen, verplaatsen, verhuizen, te verplaatsen, verplaatst
GT
GD
C
H
L
M
O
moving
/ˈmuː.vɪŋ/ = ADJECTIVE: bewegend, ontroerend, beweegbaar, roerend, aandoenlijk, beweeg-;
USER: bewegend, ontroerend, bewegende, bewegen, verplaatsen
GT
GD
C
H
L
M
O
much
/mʌtʃ/ = ADVERB: veel, zeer, erg, verreweg, ten zeerste;
ADJECTIVE: zeer;
USER: veel, zoveel, nog veel, zeer, erg
GT
GD
C
H
L
M
O
music
/ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek;
ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend;
USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale
GT
GD
C
H
L
M
O
must
/mʌst/ = NOUN: moet, most, mufheid, schimmel, razernij, noodzak;
VERB: moeten, dienen, moest, behoren, moesten, horen;
ADJECTIVE: razend;
USER: moet, moeten, dienen, must, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
my
/maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n;
USER: mijn, My, m'n, Uw
GT
GD
C
H
L
M
O
myths
/mɪθ/ = NOUN: mythe, onbestaand iets;
USER: mythen, mythes, mythe, myths
GT
GD
C
H
L
M
O
need
/niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede;
VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden;
USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven
GT
GD
C
H
L
M
O
networks
/ˈnet.wɜːk/ = NOUN: netwerk, net, radiostation, tv-station;
USER: netwerken, netten, netwerk
GT
GD
C
H
L
M
O
never
/ˈnev.ər/ = ADVERB: nooit, nimmer, helemaal niet, niet eens, toch niet, volstrekt niet;
USER: nooit, nog nooit, niet, nooit meer, nimmer
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
no
/nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig;
ADVERB: geen, niet, zonder, neen;
PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen;
USER: geen, nee, niet, zonder, er geen
GT
GD
C
H
L
M
O
not
/nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel;
USER: niet, geen, niet die
GT
GD
C
H
L
M
O
novel
/ˈnɒv.əl/ = NOUN: roman, wijzingswet;
ADJECTIVE: nieuw, ongewoon, ongebruikelijk, nieuw uitgevonden;
USER: roman, nieuw, nieuwe, novel, boek
GT
GD
C
H
L
M
O
now
/naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik;
CONJUNCTION: als;
USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
off
/ɒf/ = ADVERB: uit, af, weg, eraf, verwijderd, ver;
PREPOSITION: van, naast;
VERB: uittrekken, afnemen, afhouden;
ADJECTIVE: ver;
USER: af, uit, weg, eraf, off
GT
GD
C
H
L
M
O
offer
/ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven;
NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: bieden, aanbieden, te bieden, biedt, hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
often
/ˈɒf.ən/ = ADVERB: vaak, dikwijls, veelal, menigmaal, gedurig;
USER: vaak, dikwijls, vaak ook, veelal, vaker
GT
GD
C
H
L
M
O
oh
/əʊ/ = INTERJECTION: Oh!, Ach!, Ah!, Och!, He!;
USER: oh, O, Ach, och
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
once
/wʌns/ = ADVERB: eenmaal, eens, op één keer;
CONJUNCTION: zodra;
USER: eenmaal, eens, zodra, keer, een keer
GT
GD
C
H
L
M
O
one
/wʌn/ = NOUN: een;
PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere;
ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one;
USER: een, men, ene, iemand
GT
GD
C
H
L
M
O
online
/ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
only
/ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst;
CONJUNCTION: alleen, maar;
ADJECTIVE: enkel, enig, enigst;
USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige
GT
GD
C
H
L
M
O
open
/ˈəʊ.pən/ = ADJECTIVE: open, toegankelijk, openlijk;
VERB: openen, opengaan, openmaken, opendoen, zich openen, openslaan, inleiden, openleggen;
NOUN: opening;
USER: open, openen, geopend, te openen, opent
GT
GD
C
H
L
M
O
opportunities
/ˌäpərˈt(y)o͞onitē/ = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren;
USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
order
/ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken;
NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang;
USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling
GT
GD
C
H
L
M
O
organisations
/ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging;
USER: organisaties, organisaties die, instellingen, organisatie
GT
GD
C
H
L
M
O
other
/ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend;
PRONOUN: ander, anders;
ADVERB: anders;
USER: ander, anders, andere, overige, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
others
/ˈʌð.ər/ = USER: anderen, andere, meer, anderen te
GT
GD
C
H
L
M
O
otherwise
/ˈʌð.ə.waɪz/ = ADVERB: anders, anderszins, verder, op een andere manier;
ADJECTIVE: anders-;
USER: anders, anderszins, anders is, andere wijze, op andere wijze
GT
GD
C
H
L
M
O
our
/aʊər/ = PRONOUN: onze, ons;
USER: onze, ons, Aanbevolen
GT
GD
C
H
L
M
O
ourselves
/ˌaʊəˈselvz/ = PRONOUN: onszelf, zelf, wijzelf;
USER: onszelf, zelf, ons, onszelf te, wijzelf
GT
GD
C
H
L
M
O
out
/aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij;
PREPOSITION: uit, langs;
NOUN: uitweg;
USER: uit, buiten, eruit, niet, op
GT
GD
C
H
L
M
O
outlets
/ˈaʊt.let/ = NOUN: stopcontact, uitgang, verkooppunt, uitloop, uitweg, afzetgebied, afvoerbuis, afvoerkanaal, afnemer, mond van rivier, veiligheidsklep;
USER: verkooppunten, outlets, stopcontacten, uitlaten, afzetmogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
over
/ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit;
PREPOSITION: over, boven, bij;
ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar;
NOUN: overschot;
USER: over, boven, meer dan, via, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
overwhelming
/ˌōvərˈ(h)welm/ = ADJECTIVE: overweldigend, verpletterend, onweerstaanbaar, onoverkomelijk, ontelbaar, onschatbaar,, overweldigende, overweldigend zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
part
/pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij;
VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan;
USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit
GT
GD
C
H
L
M
O
partaking
/pɑːˈteɪk/ = NOUN: deelname, meedoen, deelneming, participatie, medewerking;
USER: deelname, deelnemen, deel te nemen, deelhebben, deelnamen
GT
GD
C
H
L
M
O
partner
/ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber;
VERB: koppelen;
USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties
GT
GD
C
H
L
M
O
pave
/peɪv/ = VERB: plaveien, bestraten, bevloeren;
NOUN: rijweg;
USER: plaveien, effenen, vrijmaken, banen, te effenen
GT
GD
C
H
L
M
O
peer
/pɪər/ = VERB: turen, staren, evenaren, aanstaren, koekeloeren, zich vertonen, verschijnen, in de adelstand verheffen, in zicht komen;
NOUN: gelijke, pair, edelman, weerga;
ADJECTIVE: gelijk;
USER: turen, Bestandenuitwisseling
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
perfectly
/ˈpɜː.fekt.li/ = ADVERB: volmaakt;
USER: volmaakt, perfect, volkomen, perfecte, uitstekend
GT
GD
C
H
L
M
O
persona
/pəˈsəʊ.nə/ = NOUN: persona, personage, imago;
USER: persona, persoonlijkheid, personage, imago
GT
GD
C
H
L
M
O
personal
/ˈpɜː.sən.əl/ = ADJECTIVE: persoonlijk, lichamelijk;
NOUN: persoonlijk voornaamwoord;
USER: persoonlijk, persoonlijke, persoonsgegevens, personal, eigen
GT
GD
C
H
L
M
O
personally
/ˈpɜː.sən.əl.i/ = ADVERB: persoonlijk, wat mij betreft;
USER: persoonlijk, persoonsgegevens, persoonlijke, zelf, die persoonlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
phones
/fəʊn/ = NOUN: telefoon, spraakklank;
VERB: telefoneren;
USER: telefoons, telefoon, phones, telefoon met, een telefoon
GT
GD
C
H
L
M
O
pieces
/pēs/ = NOUN: duiten;
USER: stukken, stukjes, stuks, pieces, delen
GT
GD
C
H
L
M
O
plato
= NOUN: Plato;
USER: Plato, van Plato
GT
GD
C
H
L
M
O
playing
/pleɪ/ = NOUN: speelsheid
GT
GD
C
H
L
M
O
pleasant
/ˈplez.ənt/ = ADJECTIVE: aangenaam, prettig, vrolijk, genoeglijk, riant, grappig, opgeruimd, heuglijk;
USER: aangenaam, prettig, aangename, prettige, gezellige
GT
GD
C
H
L
M
O
please
/pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen;
USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u
GT
GD
C
H
L
M
O
pocket
/ˈpɒk.ɪt/ = NOUN: zak, tasje, beurs, pocketboek, map, baal;
ADJECTIVE: zak-;
VERB: potten, wegsteken, inpalmen, kapen, gappen;
USER: zak, pocket, broekzak, daardoor mag, zakje
GT
GD
C
H
L
M
O
points
/pɔɪnt/ = NOUN: punt, puntje, piek, spits, stip, top, decimaalteken;
VERB: wijzen, punten, richten, stellen, mikken;
USER: punten, points, wijst, heid punten
GT
GD
C
H
L
M
O
politics
/ˈpɒl.ɪ.tɪks/ = NOUN: politiek, beleid, politici, staatkunde;
USER: politiek, de politiek, Politics, politieke, beleid
GT
GD
C
H
L
M
O
populated
/ˈpɒp.jʊ.leɪt/ = VERB: bevolken, bewonen;
USER: bevolkt, bevolkte, gevuld, ingevuld, bewoond
GT
GD
C
H
L
M
O
possible
/ˈpɒs.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: mogelijk, bestaanbaar;
NOUN: mogelijkheid, het mogelijke;
USER: mogelijk, mogelijke, onmogelijk, ons onmogelijk, mogelijk is
GT
GD
C
H
L
M
O
post
/pəʊst/ = NOUN: post, postkantoor, wachtpost, brievenbus, betrekking;
ADVERB: na, achter;
VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen;
USER: post, posten, plaatsen, te plaatsen, berichten
GT
GD
C
H
L
M
O
posting
/ˈpəʊ.stɪŋ/ = VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen, uitzetten, op post zetten;
USER: plaatsing, plaatsen, posten, terbeschikkingstelling, detachering
GT
GD
C
H
L
M
O
potato
/pəˈteɪ.təʊ/ = NOUN: aardappel, knol, pieper;
USER: aardappel, aardappelen, potato, aard appel
GT
GD
C
H
L
M
O
potential
/pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid;
ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend;
USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
preferred
/prɪˈfɜːd/ = ADJECTIVE: preferent;
USER: geprefereerde, preferente, voorkeur, aangewezen, voorkeurs
GT
GD
C
H
L
M
O
presence
/ˈprez.əns/ = NOUN: aanwezigheid, tegenwoordigheid, bijzijn, presentie, voorkomen, uiterlijk, audiëntie;
USER: aanwezigheid, tegenwoordigheid, aanwezig, de aanwezigheid, aanwezigheid van
GT
GD
C
H
L
M
O
present
/ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen;
ADJECTIVE: present, aanwezig, tegenwoordig, onderhavig, actueel;
NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd;
USER: presenteren, aanwezig, te presenteren, stellen, aanwezige
GT
GD
C
H
L
M
O
pressing
/ˈpres.ɪŋ/ = NOUN: druk, persing, aandrang, drang;
ADJECTIVE: dringend, nijpend, spoedeisend, brandend, dreigend;
USER: persing, druk, dringend, drukken, te drukken
GT
GD
C
H
L
M
O
pretty
/ˈprɪt.i/ = ADVERB: vrij, redelijk, tamelijk, beminnelijk;
ADJECTIVE: mooi, aardig, lief;
USER: vrij, mooi, redelijk, mooie, behoorlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
privacy
/ˈprɪv.ə.si/ = NOUN: geheimhouding, afzondering, eenzaamheid;
USER: privacy, levenssfeer, priveleven, persoonlijke levenssfeer, de privacy
GT
GD
C
H
L
M
O
private
/ˈpraɪ.vət/ = ADJECTIVE: particulier, privaat, besloten, persoonlijk, onderhands, heimelijk;
NOUN: gemeen soldaat;
USER: prive-, particulier, privaat, besloten, prive
GT
GD
C
H
L
M
O
pro
/prəʊ/ = ADJECTIVE: pro;
ABBREVIATION: beroeps-;
PREPOSITION: voor-;
USER: pro, professionele, pro en, programma
GT
GD
C
H
L
M
O
produce
/prəˈdjuːs/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen;
NOUN: produkten, product, productie, opbrengst, produkt, produktie;
USER: produceren, te produceren, productie, productie van, produceert
GT
GD
C
H
L
M
O
production
/prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: productie, produktie, product, voortbrenging, produkt, voortbrengsel;
USER: productie, de productie, produktie, productie van
GT
GD
C
H
L
M
O
products
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen
GT
GD
C
H
L
M
O
prof
/prɒf/ = USER: prof, prof., prof.dr., prof. dr.
GT
GD
C
H
L
M
O
professional
/prəˈfeʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: professioneel, beroeps-, deskundig, van beroep, vak-, ambts-;
NOUN: vakman;
USER: professioneel, professionele, professional, beroepsmatig, beroeps
GT
GD
C
H
L
M
O
professionally
/prəˈfeʃ.ən.əl.i/ = USER: professioneel, vakkundig, professionele, professioneel te, beroepshalve
GT
GD
C
H
L
M
O
public
/ˈpʌb.lɪk/ = NOUN: publiek, herberg;
ADJECTIVE: openbaar, publiek, algemeen, openlijk, ruchtbaar, staats-, volks-;
USER: publiek, openbaar, openbare, publieke, de openbare
GT
GD
C
H
L
M
O
published
/ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen;
USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
pull
/pʊl/ = NOUN: trek, aantrekkingskracht, haal, het trekken, ruk, teug, trek aan pijp;
VERB: trekken, halen, rukken, plukken, roeien, verrekken, scheuren, afdrukken;
USER: trek, trekken, te trekken, pull, trekt
GT
GD
C
H
L
M
O
questions
/ˈkwes.tʃən/ = VERB: vragen, ondervragen, betwijfelen, in twijfel trekken, interpelleren;
NOUN: vraag, kwestie, vraagstuk, interpellatie, navraag, rondvraag, examenopgaaf;
USER: vragen, vragen te, vraag, de vragen, vraagstukken
GT
GD
C
H
L
M
O
quite
/kwaɪt/ = ADVERB: heel, nogal, erg, helemaal, geheel, volkomen, geheel en al, bijster, bepaald;
USER: heel, nogal, helemaal, vrij, behoorlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
re
/riː/ = NOUN: re;
PREPOSITION: betreffende;
USER: re, opnieuw, weer, bent, opnieuw te
GT
GD
C
H
L
M
O
read
/riːd/ = VERB: lezen, luiden, aflezen, interpreteren, oplezen, studeren, doorzien, klinken, aanwijzen, uitleggen, vertolken, verklaren, een lezing houden, zich laten lezen;
USER: lezen, lees, gelezen, te lezen, leest
GT
GD
C
H
L
M
O
real
/rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst;
NOUN: reaal;
USER: echt, reëel, echte, real, reële
GT
GD
C
H
L
M
O
really
/ˈrɪə.li/ = ADVERB: echt, werkelijk, inderdaad, in werkelijkheid, waarlijk, wezenlijk, zowaar;
USER: echt, werkelijk, erg, heel, eigenlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
realm
/relm/ = NOUN: rijk, gebied, koninkrijk;
USER: rijk, koninkrijk, gebied, wereld, domein
GT
GD
C
H
L
M
O
reciprocity
/ˌresəˈpräsətē/ = NOUN: wederkerigheid, wisselwerking, interactie;
USER: wederkerigheid, reciprociteit, wederkerigheidsbeginsel, wederkerigheidsmechanisme, de wederkerigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
reels
= NOUN: haspel;
VERB: haspelen, zwieren;
USER: reels, haspels, rollen, spoelen, molens,
GT
GD
C
H
L
M
O
regularly
/ˈreɡ.jʊ.lər/ = ADVERB: regelmatig, geregeld, vaak, dikwijls, menigmaal, gedurig;
USER: regelmatig, geregeld, regelmatig te, regelmatige, regelmatig op
GT
GD
C
H
L
M
O
reintegrated
/rēˈintəˌgrāt/ = USER: gereïntegreerd, geherintegreerd, reïntegratie, herintegratie, herintegreren
GT
GD
C
H
L
M
O
relax
/rɪˈlæks/ = VERB: ontspannen, zich ontspannen, verslappen, verpozen, verzachten, zich verpozen, matigen, doen verslappen, doen afnemen;
USER: ontspannen, ontspan, te ontspannen, er ontspannen, ontspanning
GT
GD
C
H
L
M
O
relevant
/ˈrel.ə.vənt/ = ADJECTIVE: relevant, toepasselijk, pertinent;
USER: relevant, relevante, desbetreffende, betrokken, betreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
remember
/rɪˈmem.bər/ = VERB: herinneren, onthouden, niet vergeten, gedenken, zich herinneren, herdenken, denken aan;
USER: onthouden, herinneren, niet vergeten, gedenken, herinner
GT
GD
C
H
L
M
O
reread
/ˈrēˌrēd/ = USER: herlezen, herlas, herlees, te herlezen, nalezen
GT
GD
C
H
L
M
O
research
/ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing;
VERB: onderzoeken;
ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks
GT
GD
C
H
L
M
O
respected
/rɪˈspek.tɪd/ = ADJECTIVE: gezien;
USER: gerespecteerde, gerespecteerd, nageleefd, geëerbiedigd, geëerbiedigde
GT
GD
C
H
L
M
O
responsibility
/riˌspänsəˈbilətē/ = NOUN: verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, verantwoording;
USER: verantwoordelijkheid, verantwoordelijk, de verantwoordelijkheid, verantwoordelijkheid van, aansprakelijkheid
GT
GD
C
H
L
M
O
revolution
/ˌrev.əˈluː.ʃən/ = NOUN: revolutie, omwenteling, omloop, toer, kring;
USER: revolutie, omwenteling, de revolutie, revolution, revolutie van
GT
GD
C
H
L
M
O
right
/raɪt/ = NOUN: recht, rechterkant;
ADJECTIVE: recht, rechts, rechter, juist, correct;
ADVERB: recht, juist, naar rechts, vlak;
VERB: rechten;
USER: rechts, recht, rechter, juist, juiste
GT
GD
C
H
L
M
O
root
/ruːt/ = NOUN: wortel, wortelgewas;
VERB: wortel schieten, aanslaan, inplanten, snuffelen;
USER: wortel, Root, Startpersoon, Geld, hoofdmap
GT
GD
C
H
L
M
O
running
/ˈrʌn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: lopend;
USER: lopend, actief, actief is, lopen, lopende
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
sagacity
/səˈɡeɪ.ʃəs/ = NOUN: scherpzinnigheid, schranderheid, spitsvondigheid;
USER: scherpzinnigheid, schranderheid, sagacity, scherpzinnig
GT
GD
C
H
L
M
O
said
/sed/ = ADJECTIVE: voornoemd;
USER: zei, gezegd, zeiden, genoemde, zei dat
GT
GD
C
H
L
M
O
sake
/seɪk/ = NOUN: sake, rijstwodka;
USER: sake, omwille, wille, belang, oog
GT
GD
C
H
L
M
O
same
/seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende;
ADVERB: eender, op dezelfde wijze;
ADJECTIVE: eentonig;
USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
search
/sɜːtʃ/ = VERB: zoeken, doorzoeken, onderzoeken, fouilleren, visiteren;
NOUN: zoektocht, zoekactie, onderzoek, speurtocht, doorzoeking, speurwerk, visitatie;
USER: zoeken, zoek, doorzoeken, zoek onder, zoekt
GT
GD
C
H
L
M
O
second
/ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander;
NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie;
ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats;
USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede
GT
GD
C
H
L
M
O
see
/siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel;
USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien
GT
GD
C
H
L
M
O
selves
/selvz/ = NOUN: eigenliefde, persoon, zelfzucht, het ik, eigen persoon;
USER: zelven, selves, zelf, zichzelf, onszelf
GT
GD
C
H
L
M
O
sense
/sens/ = NOUN: zin, gevoel, betekenis, verstand, besef, zintuig, begrip, belang, onderscheidingsvermogen;
VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van;
USER: zin, gevoel, zintuig, verstand, betekenis
GT
GD
C
H
L
M
O
serendipity
/ˌserənˈdipitē/ = USER: serendipiteit, Serendipity
GT
GD
C
H
L
M
O
serial
/ˈsɪə.ri.əl/ = ADJECTIVE: serie-, opeenvolgend;
NOUN: feuilleton, vervolgverhaal, tv-serie;
USER: serie-, seriële, serie, serieel, serienummer
GT
GD
C
H
L
M
O
series
/ˈsɪə.riːz/ = NOUN: serie, reeks, opeenvolging, set, rist, ris;
USER: serie, reeks, series, aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
settings
/ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering;
USER: instellingen, de instellingen, instellingen van, instellingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
shake
/ʃeɪk/ = VERB: schudden, trillen, beven, wankelen, schokken, doen wankelen, wakker schudden, uitschudden, roeren;
NOUN: schok, trilling, het schudden;
USER: schudden, schud, te schudden, schudt, schok
GT
GD
C
H
L
M
O
shark
/ʃɑːk/ = NOUN: haai, gauwdief, afzetter, inhalig mens, zwendelaar;
VERB: opslokken, kapen, gappen, afzetten, bedriegen;
USER: haai, shark, haaien, de Haai, haai van
GT
GD
C
H
L
M
O
should
/ʃʊd/ = USER: should-, should, should, should, should;
USER: moeten, dienen, moet, behage, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
shown
/ʃəʊn/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden;
USER: getoond, weergegeven, aangegeven, aangetoond, getoonde
GT
GD
C
H
L
M
O
similar
/ˈsɪm.ɪ.lər/ = ADJECTIVE: soortgelijk, gelijk, dergelijk, gelijksoortig, overeenkomstig, gelijkvormig;
USER: soortgelijk, gelijk, gelijksoortig, soortgelijke, vergelijkbare
GT
GD
C
H
L
M
O
single
/ˈsɪŋ.ɡl̩/ = NOUN: single, alleenstaand, enkele reis, enkelspel;
ADJECTIVE: enkel, enig, afzonderlijk, alleen, eenvoudig, ongehuwd, ongetrouwd, enkelvoud, oprecht;
VERB: dunnen;
USER: single, enkel, enkele, enkelvoudige, een enkele
GT
GD
C
H
L
M
O
slumming
= VERB: achterbuurten bezoeken;
USER: Slumming,
GT
GD
C
H
L
M
O
sob
/sɒb/ = VERB: snikken;
NOUN: snik;
USER: snikken, snik, huilen, sob, te snikken
GT
GD
C
H
L
M
O
sociable
/ˈsəʊ.ʃə.bl̩/ = ADJECTIVE: gezellig;
USER: gezellig, gezellige, sociaal, sociable, socialer
GT
GD
C
H
L
M
O
social
/ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig;
USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale
GT
GD
C
H
L
M
O
souls
/səʊl/ = NOUN: ziel, geest, gemoed;
USER: zielen, ziel, zielen te, de zielen
GT
GD
C
H
L
M
O
space
/speɪs/ = NOUN: ruimte, plaats, spatie, afstand, speling, bestek, wereldruim, tijdruimte, wijdte, tijdje;
VERB: spatieren, in ruimten verdelen, ruimte laten tussen;
USER: ruimte, herdenkingsruimte, de ruimte, space, plaats
GT
GD
C
H
L
M
O
spending
/ˈspen.dɪŋ/ = VERB: besteden, uitgeven, verspillen, verkwisten;
USER: uitgaven, uitgeven, besteden, besteding, doorbrengen
GT
GD
C
H
L
M
O
squatting
= VERB: hurken, neerhurken, zich neerzetten, zich vestigen;
USER: hurken, kraken, squatting, gehurkte, kraak,
GT
GD
C
H
L
M
O
still
/stɪl/ = ADVERB: nog, toch, nog altijd, maar toch;
ADJECTIVE: stil, kalm;
VERB: stillen, distilleren, kalmeren, tot bedaren brengen;
NOUN: distilleertoestel, distilleerderij;
USER: nog, toch, nog altijd, nog steeds, steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
stoics
/ˈstōik/ = NOUN: stoïcijn;
USER: stoïcijnen, stoïcijnse, Stoics, Stoa, flegmatici
GT
GD
C
H
L
M
O
storyteller
/ˈstôrēˌtelər/ = NOUN: verteller, verhaler;
USER: verteller, verhalenverteller, storyteller
GT
GD
C
H
L
M
O
storytelling
/ˈstɔr·iˌtel·ɪŋ, ˈstoʊr-/ = USER: storytelling, verhalen, verhalen vertellen, vertellen van verhalen, verhalende
GT
GD
C
H
L
M
O
strangers
/ˈstreɪn.dʒər/ = NOUN: vreemdeling, vreemde, onbekende;
USER: vreemden, vreemdelingen, onbekenden, vreemde
GT
GD
C
H
L
M
O
stress
/stres/ = NOUN: spanning, nadruk, klemtoon, accent;
VERB: beklemtonen, de nadruk leggen op, accentueren;
USER: spanning, klemtoon, beklemtonen, belasting
GT
GD
C
H
L
M
O
stressful
/ˈstres.fəl/ = USER: stressvolle, stressvol, stresserend, belastend, stress
GT
GD
C
H
L
M
O
stupid
/ˈstjuː.pɪd/ = ADJECTIVE: dom, stom, dwaas, onnozel, flauw, simpel;
USER: dom, stom, stomme, domme, stupid
GT
GD
C
H
L
M
O
success
/səkˈses/ = NOUN: succes, geluk, voorspoed, goed gevolg, bloei, welstand;
USER: succes, het succes, succes van, welslagen, succes te
GT
GD
C
H
L
M
O
successful
/səkˈses.fəl/ = ADJECTIVE: geslaagd, met goed gevolg, voorspoedig, gelukkig;
USER: geslaagd, succesvolle, succesvol, succes, geslaagde
GT
GD
C
H
L
M
O
suffer
/ˈsʌf.ər/ = VERB: lijden, verdragen, toelaten, dragen, dulden, uitstaan, uithouden, naar buiten brengen;
USER: lijden, last, last hebben, lijdt, te lijden
GT
GD
C
H
L
M
O
supposed
/səˈpəʊzd/ = ADJECTIVE: vermeend;
USER: vermeend, verondersteld, zou, geacht, veronderstelde
GT
GD
C
H
L
M
O
surprises
/səˈpraɪz/ = NOUN: verrassing, verwondering, overrompeling, verbaasdheid;
VERB: verrassen, verbazen, verwonderen, overrompelen, betrappen, snappen;
USER: verrassingen, verassingen, verrast, verrassingen te, verbaast
GT
GD
C
H
L
M
O
sushi
GT
GD
C
H
L
M
O
sweet
/swiːt/ = ADJECTIVE: zoet, lieflijk, schattig, vers, fris, verliefd, charmant, oppassend, aanvallig;
NOUN: zoetigheid, lekkertje;
USER: zoet, zoete, lief, sweet, lieve
GT
GD
C
H
L
M
O
t
/tiː/ = USER: t, van T, De T
GT
GD
C
H
L
M
O
tablets
/ˈtæb.lət/ = NOUN: notitieboekje;
USER: tablets, tabletten, tabletten met, tablet
GT
GD
C
H
L
M
O
take
/teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen;
NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette;
USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren
GT
GD
C
H
L
M
O
talk
/tɔːk/ = VERB: praten, spreken, spreken over;
NOUN: gesprek, gepraat, bespreking, praatjes, gerucht, onderhoud;
USER: praten, spreken, praat, smaak, te praten
GT
GD
C
H
L
M
O
tanning
/tan/ = VERB: bruinen, looien, bruin worden, leerlooien, tanen;
USER: looien, bruinen, tanning, zonnebank, het looien
GT
GD
C
H
L
M
O
techno
/ˈtek.nəʊ/ = USER: techno, technisch, technologische
GT
GD
C
H
L
M
O
technological
/ˌteknəˈläjikəl/ = ADJECTIVE: technologisch;
USER: technologisch, technologische, technische, technologie, de technologische
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
television
/ˈtel.ɪ.vɪʒ.ən/ = NOUN: televisie;
USER: televisie, tv
GT
GD
C
H
L
M
O
ten
/ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen;
USER: tien, ten, tiental
GT
GD
C
H
L
M
O
tend
/tend/ = VERB: leiden, hoeden, streven, zorgen voor, verplegen, bedienen, zich uitstrekken, oppassen, zich richten;
USER: neiging, de neiging, hebben de neiging, neigen, geneigd
GT
GD
C
H
L
M
O
terms
/tɜːm/ = NOUN: voorwaarde, verstandhouding, conditie;
USER: termen, voorwaarden, begrippen, algemene, gebied
GT
GD
C
H
L
M
O
text
/tekst/ = NOUN: tekst, onderwerp;
USER: tekst, text, teksten, de tekst
GT
GD
C
H
L
M
O
than
/ðæn/ = CONJUNCTION: dan;
USER: dan, is dan, dan de, zijn dan
GT
GD
C
H
L
M
O
thanks
/θæŋks/ = NOUN: dank, dankzegging;
USER: dank, bedankt, dankzij, door, Thanks
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
them
/ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar;
USER: hen, ze, deze, te, hun
GT
GD
C
H
L
M
O
then
/ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien;
CONJUNCTION: dus, ook weer;
USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is
GT
GD
C
H
L
M
O
there
/ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts;
USER: er, daar, is er, zijn er, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
these
/ðiːz/ = PRONOUN: deze, die;
USER: deze, die, dit, van deze, volgende
GT
GD
C
H
L
M
O
they
/ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men;
USER: zij, ze, deze, dat ze, die
GT
GD
C
H
L
M
O
thicket
/ˈθɪk.ɪt/ = NOUN: struikgewas, bosje;
USER: struikgewas, struiken, bosje, kreupelhout, struik gewas
GT
GD
C
H
L
M
O
think
/θɪŋk/ = VERB: denken, bedenken, menen, geloven, achten, overdenken, van mening zijn, zich voorstellen, zich herinneren, van plan zijn;
NOUN: gedachte, nadenking;
USER: denken, denk, denk dat, dat, denkt
GT
GD
C
H
L
M
O
third
/θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde;
ADJECTIVE: derde;
USER: derde, van derde, de derde, derden
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
those
/ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene;
USER: die, degenen, deze, de, die welke
GT
GD
C
H
L
M
O
three
/θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën;
USER: drie, de drie, drietal
GT
GD
C
H
L
M
O
thresholds
/ˈθreʃ.həʊld/ = NOUN: drempel, dorpel, begin, grenslijn;
USER: drempels, drempelwaarden, drempel, drempelbedragen, de drempels
GT
GD
C
H
L
M
O
through
/θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe;
PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per;
ADJECTIVE: doorgaand;
USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
train
/treɪn/ = NOUN: trein, gang, sleep, stoet, loop, gevolg;
VERB: trainen, opleiden, oefenen;
USER: trein, de trein, train, treinstation
GT
GD
C
H
L
M
O
transcript
/ˈtræn.skrɪpt/ = NOUN: afschrift, overschrijving, copie;
USER: afschrift, transcript, transcriptie, cijferlijst
GT
GD
C
H
L
M
O
true
/truː/ = ADJECTIVE: waar, juist, trouw, oprecht;
USER: waar, ware, echte, true, geldt
GT
GD
C
H
L
M
O
trust
/trʌst/ = NOUN: vertrouwen, trust, stichting, hoop, krediet;
VERB: vertrouwen, hopen, geloven, toevertrouwen, krediet geven, borgen;
USER: vertrouwen, vertrouw, vertrouwt, vertrouwen op, vertrouwen in
GT
GD
C
H
L
M
O
try
/traɪ/ = VERB: proberen, trachten, uitproberen, streven, testen, pogen, vermoeien, ziuveren;
NOUN: poging;
USER: proberen, probeer, te proberen, probeert, probeer dan
GT
GD
C
H
L
M
O
turn
/tɜːn/ = VERB: draaien, wenden, veranderen, omdraaien, omzetten, toekeren, afwenden;
NOUN: beurt, draai, bocht, wending, verandering;
USER: draaien, draai, beurt, wenden, schakelen
GT
GD
C
H
L
M
O
tweet
/twiːt/ = NOUN: gekwetter, getjilp;
VERB: sjilpen, kwetteren;
USER: gekwetter, Tweet, leuk, tjirp, tjirpen
GT
GD
C
H
L
M
O
twice
/twaɪs/ = ADVERB: tweemaal, twee keer, dubbel;
USER: tweemaal, twee keer, twee maal, keer, twee
GT
GD
C
H
L
M
O
twitter
/ˈtwɪt.ər/ = VERB: tjilpen, sjilpen, kwetteren, piepen, trillen, giechelen;
NOUN: gekwetter, getjilp, trilling, zenuwachtigheid;
USER: tjilpen, twitter, twitter Ik
GT
GD
C
H
L
M
O
two
/tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal;
USER: twee, beide
GT
GD
C
H
L
M
O
twofold
/fəʊld/ = ADJECTIVE: tweeledig, tweevoudig, dubbel;
USER: tweeledig, tweevoudig, dubbele, tweevoudige, tweeledige
GT
GD
C
H
L
M
O
undergone
/ˌʌn.dəˈɡəʊ/ = VERB: ondergaan, doorstaan;
USER: ondergaan, ondergaan die, doorgemaakt, onderworpen
GT
GD
C
H
L
M
O
university
/ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie;
ADJECTIVE: universiteit-, academisch, universair, universiteits-;
USER: universiteit, University, universitaire, universitair, universiteiten
GT
GD
C
H
L
M
O
unknown
/ʌnˈnəʊn/ = ADJECTIVE: onbekend, ongekend;
NOUN: onbekende;
USER: onbekend, onbekende, niet bekend, bekend, unknown
GT
GD
C
H
L
M
O
unplug
/ʌnˈplʌɡ/ = USER: loskoppelen, stekker, trek, haal, stekker uit
GT
GD
C
H
L
M
O
upon
/əˈpɒn/ = PREPOSITION: op, bij, aan;
USER: op, bij, aan, na, upon
GT
GD
C
H
L
M
O
upper
/ˈʌp.ər/ = ADJECTIVE: bovenste, boven, bovenaan, opper;
NOUN: bovenleer, slobkous;
USER: bovenste, boven, hogere, de bovenste
GT
GD
C
H
L
M
O
us
/ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons;
USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
user
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen
GT
GD
C
H
L
M
O
users
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van
GT
GD
C
H
L
M
O
values
/ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting;
VERB: waarderen, taxeren, schatten;
USER: waarden, waardes, waarde, de waarden
GT
GD
C
H
L
M
O
vast
/vɑːst/ = ADJECTIVE: groot, ruim, royaal, breedvoerig, uitgesterkt;
NOUN: onmetelijkheid, uitgestrekte vlakte, wijde uitgestrektheid;
USER: groot, ruim, grote, enorme, overgrote
GT
GD
C
H
L
M
O
ve
GT
GD
C
H
L
M
O
via
/ˈvaɪə/ = PREPOSITION: via, over;
NOUN: weg, exemplaar;
USER: via, via de, door, via een, over
GT
GD
C
H
L
M
O
victim
/ˈvɪk.tɪm/ = NOUN: slachtoffer, dupe, getroffene;
USER: slachtoffer, slachtoffers, het slachtoffer, slachtoffer is, slachtoffer te
GT
GD
C
H
L
M
O
video
/ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video;
ADJECTIVE: video-
GT
GD
C
H
L
M
O
virtual
/ˈvɜː.tju.əl/ = ADJECTIVE: virtueel, feitelijk;
USER: virtueel, virtuele, Virtual, feitelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
virtually
/ˈvɜː.tju.ə.li/ = ADVERB: virtueel, practisch;
USER: virtueel, vrijwel, nagenoeg, bijna, praktisch
GT
GD
C
H
L
M
O
vote
/vəʊt/ = VERB: stemmen, kiezen;
NOUN: stemming, stem;
USER: stemmen, stem, stemming, vote, stemrecht
GT
GD
C
H
L
M
O
want
/wɒnt/ = VERB: willen, wensen, verlangen, nodig hebben, missen;
NOUN: wens, zin, gebrek, behoefte, gemis, nood, lust;
USER: willen, wilt, wil, wenst, gewenste
GT
GD
C
H
L
M
O
warcraft
= USER: warcraft, of Warcraft,
GT
GD
C
H
L
M
O
watch
/wɒtʃ/ = NOUN: horloge, wacht, toezicht, nachtwake, waakzaamheid, polshorloge, wachter, zakuurwerk, waarneming;
VERB: kijken naar, waken, uitkijken, volgen, letten op, bewaken, gadeslaan, bespieden, hoeden, waakzaam zijn, beloeren, nagaan, wakker blijven, op zijn hoede zijn, naogen, op wacht staan, in het oog houden;
USER: horloge, kijken naar, waken, letten op, kijken
GT
GD
C
H
L
M
O
way
/weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid;
USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
web
/web/ = NOUN: web, weefsel, net, vlies, zwemvlies, papierrol, spinneweb, wang, koord, bindweefsel, zaagblad, baard;
VERB: weven, inweven, met een netwerk bedekken, in een netwerk verstrikken;
USER: web, internetbrowser, webpagina, website
GT
GD
C
H
L
M
O
well
/wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde;
ADVERB: goed, wel, behoorlijk;
NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn;
USER: goed, en, ook, zowel, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
what
/wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel;
PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een;
ADJECTIVE: welke;
USER: wat, welke, hoe, waar, wat er
GT
GD
C
H
L
M
O
whatever
/wɒtˈev.ər/ = PRONOUN: wat, wat dan ook, wat ook, al wat, welke ook;
CONJUNCTION: wat ook;
ADJECTIVE: elk, welke ook;
USER: wat, wat dan ook, wat ook, ongeacht, welke
GT
GD
C
H
L
M
O
when
/wen/ = ADVERB: wanneer;
CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop;
USER: wanneer, toen, als, bij, bij het
GT
GD
C
H
L
M
O
which
/wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook;
CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk;
PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk;
USER: welke, die, wat, dat, welk
GT
GD
C
H
L
M
O
while
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel;
NOUN: tijdje, wijl, poos;
PREPOSITION: tot;
USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het
GT
GD
C
H
L
M
O
why
/waɪ/ = ADVERB: waarom, hoezo;
CONJUNCTION: waarom, hoezo;
NOUN: de reden, het waarom;
USER: waarom, Daarom, reden waarom, de reden waarom, waarom de
GT
GD
C
H
L
M
O
wikipedia
= USER: wikipedia, van Wikipedia, wikipedia De, wikipedia Het, van Wikipedia De
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
within
/wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis;
PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per;
USER: binnen, in, op, onder, binnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
without
/wɪˈðaʊt/ = PREPOSITION: zonder, buiten, gespeend van, ontbloot van;
ADVERB: buiten;
CONJUNCTION: tenzij, als niet;
USER: zonder, zonder te, zonder dat, geen
GT
GD
C
H
L
M
O
words
/wɜːd/ = NOUN: tekst, praatjes;
USER: tekst, woorden, woord
GT
GD
C
H
L
M
O
world
/wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte;
ADJECTIVE: wereld-, werelds;
USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds
GT
GD
C
H
L
M
O
worthwhile
/ˌwɜːθˈwaɪl/ = ADJECTIVE: de moeite waard;
USER: de moeite waard, moeite waard, waardevolle, zinvol, waard
GT
GD
C
H
L
M
O
writing
/ˈraɪ.tɪŋ/ = NOUN: schrift, geschrift, schrijfwerk, handschrift, schriftuur, stijl;
ADJECTIVE: schrijf-;
USER: schrift, schrijven, schriftelijk, het schrijven, schrijven van
GT
GD
C
H
L
M
O
yahoo
/ˈjɑː.huː/ = USER: yahoo, van yahoo
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
your
/jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw;
USER: uw, je, jouw, een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
yourself
/jɔːˈself/ = PRONOUN: jezelf, u zelf, jijzelf;
USER: jezelf, zelf, je, uzelf, je voor
GT
GD
C
H
L
M
O
zone
/zəʊn/ = NOUN: zone, klimaatzone, luchtstreek, aardgordel;
VERB: in zones verdelen, omgorden;
USER: zone, gebied, streek, tijdzone
515 words